De geboorte van het “Lekkerbekje”.
Mijn vader stond ook iedere ochtend met gebakken vis bij de vishal. De afslag van de vis ging altijd eerst bovenlangs. D.w.z. De geloste vis werd in twee lange groepen geplaatst. Bij de ene sprak men van bovenlangs en de andere, die langs de onderkant, ofwel langs de buitenkant waar gelost werd. Deze was vaak nog niet helemaal klaar en liet men voor de tweede ronde liggen.
Men begon helemaal in het Westen en ging tot aan het einde in het Oosten. Als men daar aankwam was het gelijk schafttijd.
De viskopers en de visknechten kwamen dan weer helemaal naar het Westen lopen en kwamen zo langs vader met zijn warme gebakken vis.
Dat de vis goed warm was, kwam dat ik voor schooltijd nog een kistje verse warme vis, die moeder intussen gebakken had, naar de hal moest brengen. Vaak ging hij dan even de afslag in, om weer vis voor de volgende dag te kopen. Dan moest ik de klanten bedienen.
Hij had soms ook wel een dealtje met een of andere spoorkees. Die liet dan een spoorwegwagon voor de ingangsgat van de vishal staan.
Een paar grote schone viskisten uit het pakhuis van “Kwak & Dekker” mocht hij dan gebruiken. Op elkaar gezet en een paar kranten of een groot vel perkament er over en hij had een mooie toonbank. En men kon als het regende, zijn gebakken schelvisje of wijtinkje, of scholletje, droog opeten.
Er stond wel een emmer om de graten in te gooien maar meestal werd de middengraat op de grond gegooid. Die werd dan tussen, de van boven afgeronde vloerbalken, van de wagon getrapt. Gewoonlijk vaak met de Y-vorm naar boven. Het was een helse klus om die graten na afloop tussen die balken weer uit te peuteren.
Om die eerste reden werden de schelvisjes en wijtinkjes en ook de kleine gulletjes, gefileerd. En werden gewoon een filétje genoemd. Ze kosten ook zes cent. Net zo veel als een rond visje. Dus ving vader twaalf cent voor een visje in plaats van zes cent. Maar het was ook meer werk!
De kopers kwamen met hun broodje, meestal een stratenmakertje waarvan de ham of worst of kaas al van opgegeten, opengeslagen aanlopen. Je moest dan één of twee filétjes ertussen leggen. Het broodje werd dan dichtgeslagen en men liep weer door, ondertussen werd het broodje opgepeuzeld.
De namen werden in een boekje opgeschreven of aangeturft. Éénmaal in de week, meestal vrijdags, werd er afgerekend. De moeilijkheid voor mij was dat ze meestal een bijnaam hadden. Die kon ik nog niet allemaal. Dan moest ik maar uitduiden hoe ze er uitzagen en of wat ze aanhadden aan kleren of klompen of kousen over hun broekspijpen en dergelijke dingen. Het gekke was, we kwamen er altijd wel uit.
Die filétjes zo tussen het brood bevielen de meesten niet zo erg. Ze zeiden dan ook steeds vaker; “Jaap waarom haal je die rot zijgraatjes er ook niet uit!”
Klant is koning. De zijgraatjes van de filetjes werden er ook afgesneden. Bovendien hadden we ontdekt, dat bij het fileren, dat als je de midengraat bij de Y-vorm uit de vis drukte, de wamgraatjes er bijna geheel uitgehaald werden.
Het filétje was dus nu geheel graatloos.
Iedereen was tevredengesteld!! De klant, maar wij ook. Vader stond ook, met een grote speciale, ofwel bijzondere bakfiets, geheel A-vormig opgebouwd van glas en teakhout, op het sluisplein.
Aan weerszijden had de wagen twee opklapbare glazen klapramen van wel een vierkante meter groot. In die open geslagen ruimte lagen per ruimte gezien, twee zinken rechthoekige bakken van 1 bij 1½ meter en 5 cm. hoog. Daarin een zinken treeft in die maat passend, met er onder afstand ribbels, om te zorgen dat de gebakken vis niet in de uitgedrupte olie lag. Zo lagen beide ruimten dus met 4 grote bakken met gebakken vis.
Onder deze ruimten, waren nog 2 ruimtes die niet zo hoog waren. Deze hadden aan weerskanten, naar beneden omklapbare glazen raampjes. De oppervlakte was wel gelijk, maar de hoogte was slechts 40 a 50 cm hoog. Één van die ruimte werd benut om de gebakken vis goed ingepakt, nog een tijdje warm te houden.
De andere ruimten werd gebruikt voor glazen schalen met zuurwaren zoals, Rolmops, zure haring of leverworst, Augurken en noem maar op wat er ook maar voorhanden was op dat gebied. inclusief de bakjes met schoongemaakte “Hollandse Nieuwe” en de bijbehorende uitjes.
Daar onder, waren aan de voor en achterkant twee naar benedenklapperde, teakhouten Klappen, waarachter grenenhouten schuifladen zaten. Deze waren bestemd voor de voorraad perkament papiertjes en andere nodig zijnde materialen.
De verkoop hier op het sluisplein was hoofdzakelijk voor de strand badgasten en de touringcars met bezoekers voor de sluizen.
Meestal wilden sommige mensen, vooral dames, geen gebakken vis eten, omdat er graten in zaten. Als vader zo’n klant hoorde die dat zei, dan pakte hij een filetje en zei; “Mevrouw, als U dit visje van mij opeet en U vind één graatje, dan krijgt U het van mij helemaal gratis. Want ik garandeer, dat er helemaal geen graatje in dit visje zit.”
Nou dat konden ze niet weigeren. Maar ze moesten wel 15 cent betalen als het helemaal opgegeten hadden en geen graatje bemerkt hadden Ja, de filétjes waren op het sluisplein duurder dan bij de vishal.
Als de mensen van de wandeling over de sluizen, vermoeid terug kwamen lopen, kochten ze meestal nog een behoorlijk portie vis zonder graat, om mee naar huis te nemen.
Maar nu komt het!
Een filétje kon van alles wezen. Maar een filétje, dat absoluut zonder graat was, moest immers anders heten? Op een middag zaten we met z’n drietjes, aan de keukentafel, te eten. Er werd over gepraat hoe we dat filetje nu eigenlijk is moesten noemen.
Er werd van alles op genoemd, maar niets was bevredigend. Wel honderd namen werden er wel bedacht, maar niets lukte echt. Tot mijn moeder, die ‘s ochtends met de overbuurvrouw stond te praten, zich herinnerde wat die zei, toen ik voorbij liep en naar binnen ging; “Wat heeft ‘ie toch een lekker bekkie hè?”
Plotseling zei ze; “Ik denk dat ik het heb, Laten we het Lekkerbekje noemen. Het gaat door het bekkie! En het is lekker!”
Dat was de goede handelsnaam!! Dat was het! Het werd met algemene stemmen aangenomen.
Dat het later nog zo beroemd was geworden konden we toen nog niet weten! Vader was dus eigenlijk de ‘designer,’ ofwel de ontwerper, van het alom beroemde “Lekkerbekje”
De boven besproken wagen heette dan ook; ’t Lekkerbekje. Ook de viswinkel na de oorlog, in de Krugerstraat heette ‘t Lekkerbekje.
Op de winkelruit is dit nog te zien in spiegelschrift
Vader werd ook zo genoemd maar ook toch wel vaak ‘Ome Jaap’. Ik werd ook wel ‘Lekkerbekkie’ of ‘Grafie’ genoemd.
Vader stond later na de oorlog, met een grote kantinewagen, met gedeeltelijk opklapbare voorwand, bij de geul naar het IJmuider strand.
Deze heette natuurlijk ook weer ’t Lekkerbekje.’ Hier verkocht hij ook weer warm gebakken vis en ‘Hollandse Nieuwe’ haring , maar ook alle andere vis artikelen..
verhaal van Wouter de Graaf uit IJmuiden
Hoi!
Ik ben Anouk Jager, student Communicatie van de NHL hogeschool. Voor mijn studie schrijf ik een achtergrondartikel over de vraag: “Waarom heet een Lekkerbek een Lekkerbek?”. Ik las op uw website een stuk over het ontstaan van de lekkerbek. Wie heeft dit verhaal geschreven? en zou ik in contact kunnen komen met diegene? Ik hoor graag van u!
Met vriendelijke groeten,
Anouk Jager
Hoi Anouk, hoop dat je vragen inmiddels beantwoord zijn, zal vast wel na 2 jaar.
Smokey John heeft het verhaal van mijn vader op zijn website gezet, indien je toch nog vragen hebt, dan kan ik ze misschien beantwoorden.
Mijn vader is helaas in 2016 overleden.
Raymond
Hoi Anouk, Dit verhaal komt van de Hr. Wout de Graaf. en is een bekend verhaal in IJmuiden. Gr eric
https://smokeyjohn.nl/het-verhaal-van-wouter-de-graaf
Hier staat zijn eigen verhaal online.
groetjes Smokey Jojn